Luisteren naar de kriebels in je buik en woorden op je tong
Creëren is soms iets wonderlijks. Ik heb er ooit acht maanden over gedaan om een liedje af te ronden. Maandenlang probeerde ik woorden te vangen die al in de lucht leken te hangen, maar die ik niet kon verstaan. Het gevoel achter het lied was zo krachtig, misschien wel iets te: ik kon al die grote emoties nog niet in een vorm gieten.
Ik zong het lied in de halve finale van het Groninger Studenten Cabaret Festival. In april had ik na lang wikken en wegen bedacht dat ik mee wilde doen met de wedstrijd.
Ik realiseerde me pas op mijn 27e dat ik echt op het podium wilde staan. Omdat ik van het podium hou, omdat ik van humor hou en omdat ik heel graag tegen mensen wil zeggen: zorg alsjeblieft beter voor deze wereld, voor de dieren, voor alles wat zo mooi maar kwetsbaar is. Moralisme doet het uit eigen ervaring alleen niet echt goed op feestjes. Met sausjes humor, zelfspot en ontroering probeer ik mijn wijzende vinger te verstoppen.
Maar als je net op het podium staat moet je natuurlijk wel leren of je een knoflooksaus, bearnaisesaus of barbecuesaus bent (laat me in godsnaam geen barbecuesaus zijn). Dat kan via een opleiding, maar fulltime terug naar het klaslokaal was op mijn 27e niet echt een optie. Ik moest leren in de praktijk. Het festival in Groningen was daar perfect voor. Ik kreeg een regisseur en had veel try-outs. Ik had er zin in.
Halve finale
15 november was mijn halve finale. Ik weet nog dat ik had gespeeld, op het podium het applaus in ontvangst nam, in de felle podiumlampen keek en dacht: was dit het? Ik liep weg en voelde, ja, wat eigenlijk? Niets. Geen grote euforie en ook geen grote teleurstelling. Ik had wel oké gespeeld. Of nou ja, een 7-.
Met die realisatie wist ik eigenlijk wel genoeg. Want in de eerste halve finale hadden de andere deelnemers de zaal afgebroken. De jury zag het ook. Ze zeiden over mijn optreden: het was niet overtuigend genoeg. Natuurlijk was ik boos. Hadden ze niet gezien hoe mijn stuk echt een verhaal had? Met vervlochten lijnen? Hadden ze niet gehoord welke slimme grappen erin zaten? Hadden ze niet naar de zinnetjes in de liedjes geluisterd?
Maar als ik eerlijk was, snapte ik het eigenlijk ook wel: ik had die dag de energie van iemand die na een dag werken, een slechte romantische komedie aan had gezet op Netflix, op de bank was gestort en een pizza had besteld.
Dat had een voorgeschiedenis. Ik was twee weken daarvoor door mijn rug gegaan. In plaats van de puntjes op de i zetten, liep ik de deur plat van mijn osteopaat en masseur, deed ik bijna fulltime op een fitnessbal oefeningen, liep ik als neuroot door het huis want zitten was ‘echt, echt, echt niet goed’ volgens het internet en scheen ik voor het slapen(3x per dag) met een infraroodlamp op mijn rug. Ik knapte op, dacht ik. Die zondag voor het optreden bleef ik in het bos weer halverwege hangen. Mijn vriend moest mij omhoog trekken.
Nee dat hielp niet echt natuurlijk. Dat was een belangrijke reden. Maar was dat de reden voor de teleurstelling? Als vanzelf ging ik na die halve finale vragen stellen. Of de vorm die ik voor het podium koos wel oké was? Ik had situationele humor gebruikt in mijn optreden, maar was ik eigenlijk niet meer een stand-up-comedian? Eentje met gevoelige liedjes? Had ik daarnaast wel de juiste liedjes gekozen? Moest ik mijn boodschap niet anders verpakken? En de belangrijkste vraag: wie ben ik op dat podium?
Jochem Myjer
Na het festival maakte ik voor NRC een profiel van Jochem Myjer. Hij zei: de grootste uitdaging als cabaretier is worden wie je echt bent op het podium. Het was hem gelukt. Al zijn chaos, ontroering, hyperactiviteit, gekte en liefde zaten in zijn show. Ik begreep na die opmerking opeens hoe groot het gedeelte van mezelf was dat ik niet mee nam. Ik ben in de schijnwerpers een iets te boze wijzende vinger, mijn ‘menselijke kanten’ zoals mijn chaos en liefde, laat ik in de kleedkamers.
Tegelijkertijd viel bij mij het belangrijkste kwartje. Ik dacht terug aan het liedje dat ik had gemaakt. Hoe die woorden uit mijn tenen waren gekomen. Hoe ik ze zo graag had willen zeggen, dat het fysiek pijn deed als ik ze in de lucht liet dwarrelen. Zo had ik op geen enkele manier mijn andere scènes gecreëerd voor Groningen. Niet geluisterd naar wat ik echt echt echt wilde vertellen. Mijn startpunt was geweest: wat wil het publiek wel horen qua natuur, milieu en klimaat? Hoe maak ik dat grappig voor hen? Hoe zorg ik er voor dat ze mij begrijpen?
Door die vragen was mijn energie naar buiten gericht, terwijl creëren altijd van binnenuit moet komen. Ik luisterde niet meer naar die subtiele maar krachtige intuïtieve stem. Een stem die altijd fantastische maar ook enge ideeën heeft. Al die emoties, gevoelens en gedachtes die absurd kwetsbaar zijn, waar je van weg wilt duiken omdat ze je bang maken en die je juist daarom (in de juiste vorm) op het toneel moet brengen. Ik had die aan de kant geschoven en had gedacht: hoe maak ik iets wat mensen willen horen? Ik stond in Groningen met materiaal dat niet echt van mij was.
Dat werkt helemaal niet. Sowieso is invullen wat het publiek wil horen onmogelijk, misschien zelfs een beetje arrogant en al helemaal erg vermoeiend. Het geeft in ieder geval veel spanning in je lijf en die spanning was op mijn rug geslagen een paar dagen voor mijn halve finale.
Ironisch genoeg heb ik het doel bereikt dat ik mezelf vooraf stelde: leren. Dit inzicht voelt als mijn aller allerbelangrijkste les. Je moet helemaal achter je materiaal staan om te kunnen genieten en genieten is de sleutel naar succes. Plezier is essentieel op een podium, helemaal als je een lach probeert te verkopen. Ik was die kriebels een beetje verloren.
Een heel fijn inzicht. Ooit zei iemand tegen mij: van negatieve ervaringen groei je, van positieve ervaringen bloei je. Al zou ik iedereen die volgend jaar mee wil doen aan Groninger Studenten Cabaret Festival aanraden om meteen te luisteren naar de kriebels in je buik, de woorden op je tong of de wanhoop in je hart. Dat scheelt een hoop gedoe.